Een drietal Mulders (20)


Het Gastenboek wordt voor het overgrote deel gevuld met bijdragen van studenten. Een enkele professor zoals J. H. Verschuur veroorlooft zich een paar rijmregels:
‘Leef gelukkig. Leef voorspoedig, leef in vrijheid, leef in vree,
Kent geen tegenspoed, geen rampen, dit, O Mulder is mijn bee.’

Dan zijn er nog enkele vriendschapsbetuigingen van gegoede burgers maar opmerkelijk zijn de bijdragen van een drietal Mulders. Twee daarvan, Haye en Folkert zijn zonen van Arend Mulder en Tjitske Hemstra, de uitbaters van het ‘studentencoffijhuijs’. Het is Haye (1780 - 1807) die in de eerste jaren van de Franse bezetting (1797) een versje schreef dat wellicht getuigd van een persoonlijke ervaring. Want schreven de studenten niet erg gemakkelijk hun vriendschapsverklaringen? En hoe stevig was die vriendschap na hun vertrek van de Academie? 

Zoo lang het een mensch, gaat voor de wind;
Hij overal veel vrienden vindt;
Maar zoo ’t fortuin Eens neemt een keer,
Vervliegen al dien vrienden weer.
                                       ter gedachtenis
                                       Haije Mulder

Motto:
De deugd leeft na de dood.
Franeker den 27 augustus 1797

Folkert Mulder schrijft op 20 februari 1794 het volgende:

Waare vriendschap! Vrugd van ’t leeven
In des Weerelds rampwoestijn
Dubbel zijn de zaaligheden
Voor den Sterling hier beneden
Door die u geschonken zijn

Motto:
Onderzoekt alle dingen maar behoud ’t goede

Wanneer gij het leest
Herringen u dan vrind
Folkert Mulder




De derde Mulder die het gastenboek ter hand nam was Jan Mulder. Hij was geen zoon van Arend en Tjitske maar waarschijnlijk een verwant familielid. Hij was op 15 maart 1789 gehuwd met Catharina Romar. Jan Mulder was bij de doop van zoon Berend in 1791 koopman. In het Gastenboek schrijft hij in kleine letters: ‘krentenkooper woont op het hoekje van Godsacker en … ‘ De rest is doorgehaald en onleesbaar. Maar als zijn zoon Berend huwt (Franeker 16-08-1818) blijkt dat hij apotheker was. Catharina stamde uit (waarschijnlijk) een hugenotengeslacht dat zich rond 1740 in Franeker had gevestigd als drukker en boekverkoper. Jan Mulder schreef op 6 juli 1792:

Gelijk een goed Meloen, zeer qualijk is te vinden
Zoo gaat ’t heedendaags, in ’t kiesen van zijn vrinden
Van vijftig qualijk een, daar mangelt dit en dat,
Een zelden trouwen vriend, of daar schort altijd wat.

Bij alle drie Mulders gaat het in zekere zin om de onbetrouwbaarheid en twijfelachtigheid van ware vriendschap. Zouden de Mulders het standsverschil en de vermeende vriendschap tussen hen en de studenten hebben ervaren als schijn en onwerkelijk?

Reacties

Populaire posts